Wegwijs in de eigen boekenkast.

Waar vinden clavecinisten hun studiemateriaal?

Pianisten heeft het nooit aan etudes ontbroken. Nauwelijks had de piano rond 1800 de muzikale rol van het clavecimbel overgenomen of daar dienden de eerste etude-componisten zich al aan: Johann Baptist Cramer, Muzio Clementi, Karl Czerny en anderen.

Vóór 1800 werd er natuurlijk ook ijverig en intelligent gestudeerd, maar het aanbod van studiemateriaal lijkt vóór die tijd minder overdadig beschikbaar dan daarna.

Waar vinden wij, bespelers van oude toetsinstrumenten als klavecimbel en clavichord, onze etudes?

De Weense claveciniste Isolde Ahlgrimm (1914-1995) heeft ooit eens studiemateriaal van vóór 1750 verzameld en uitgegeven: Manuale der Orgel- und Cembalotechnik (Doblinger 02 100), Wenen / München 1982. In deze bundel is materiaal te vinden van Elias Nikolaus Ammerbach, Girolamo Diruta, Gaetano Greco, Philipp Christoph Hartung, Anton Franz Maichelbeck, Nicolo Pasquali enzovoorts. We vinden in deze bundel natuurlijk ook de kleine oefeningen uit L’ art de toucher le clavecin van François Couperin, uit de Méthode van JeanPhilippe Rameau en uit de Versuch van Carl Philipp Emanuel Bach.

manuscripttitlepage bach

Het Manuale van Ahlgrimm telt 78 bladzijden. Na aftrek van toelichtingen enzovoorts blijven er ongeveer 60 bladzijden speelmateriaal over.

Daarvan kunnen naar mijn mening een tiental bladzijden vol toonladderfiguren met vingerzettingen geschrapt worden. Toonladders, gebroken drieklanken enzovoorts schrijf je immers niet op, maar speel je uit je hoofd.

De totale oogst van bijna twee eeuwen komt dan op circa 50 bladzijden aan etudes, meestal etudetjes. Vijftig bladzijden studiemateriaal op twee eeuwen clavecimbelliteratuur is niet veel.

Echter. Veel muziek die we nu als voordrachtsstukken beschouwen werden in de tijd van hun ontstaan uitgegeven als Clavierübung (Johann Sebastian Bach, Johann Kuhnau, Johann Krieger), als Lessons (Henry Purcell) of als Essercizi (Domenico Scarlatti). Deze muziek kon dus ook gebruikt worden voor studiedoeleinden. Beeldende kunstenaars in opleiding gebruikten ook bestaande meesterwerken voor studiedoeleinden.

Er zijn in de oudere literatuur voor toetsinstrumenten een aantal werken te vinden, die bijzonder goed voor studiedoeleinden zijn te gebruiken. Ook al zijn ze op het eerste gezicht niet als zodanig aangemerkt. Het lijkt er namelijk op dat sommige componisten in sommige variatiereeksen ook een speeltechnisch probleem op het oog hadden.

Zo is er een Chaconne in C van Georg Friedrich Händel met maar liefst 49 variaties (Klavierwerke IV, Bärenreiter 4223, Kassel etc. 1975, blz. 10-26). Het speeltechnisch repertoire in deze Chaconne omvat per variatie toonladderfiguren in diverse snelheden (8ste 16de en 32ste notenwaarden), afwisselend in de onderstem, de bovenstem, de middenstemmen of lopend door alle stemmen; parallelle tertsen in één hand, rechts, links, met steunvinger, zonder steunvinger, ook weer in diverse snelheden; akkoordbrekingen op vele manieren; repeterende tonen en akkoorden; meerstemmigheid in één hand; chromatische passages; het naast elkaar zetten van akkoordmassa’s enz. Andere variatiereeksen in bundel IV zijn de veel eenvoudiger Chaconne in d (10 variaties) op blz. 65-67, en de Aria in d (7 variaties) op blz. 75-81.

Iets eenvoudiger van aanpak dan de zojuist beschreven Chaconne in C uit bundel IV is de “Chacoone” in G van Händel (Klavierwerke ll, Bärenreiter 4221, Kassel etc. 1970, blz. 77-96) met 62 variaties. De “Chacone” in G, II blz. l 1-19 (21 variaties) introduceert parallelle octaven in de linkerhand.

Andere, nog eenvoudiger variatiewerken van Händel in deze bundel ll zijn te vinden op blz. 5-9: Aria in Bes (5 variaties) en op blz. 26-28: Menuetto in d (3 variaties).

 Lessons

Andere suggesties.

Ciacona in C (24 variaties) en de Ciacona in D (12 variaties) in de Bärenreiter-uitgave van Johann Pachelbel’s Hexachordum Apollinis (BA 2818, Kassel 1958).

Partite in C (11 variaties) en de Partite in a (12 variaties) uit de Sonate D’Intavolatura, Parte Seconda van Domenico Zipoli, door Luigi Ferdinando Tagliavini uitgegeven bij Willy Miiller Suddeutscher Musikverlag. Heidelberg 1959. Dit werk is ook in een mooie, goed leesbare facsimile uitgegeven door de Société de Musicologie de Languedoc (ISBN 2-90540033-1).

Georg Böhm: Partita über die Arie: Jesu du bist allzu schöne, C dur (14 va¬riaties). Johann Sebastian Bach: Aria Variata in a, BWV 989 (10 variaties). JeanHenry D’Angelebert: Variations sur les folies d’Espagne (22 variaties) in d.

Voor de oudere stijl.

Samuel Scheidt: Tabulatura Nova. Uit deel I Passamezzo in a (12 variaties), Weh, Windchen, weh in G (12 variaties), Ach du feiner Reiter in C (7 variaties), Est-ce Mars in C (10 variaties). Uit deel 11 Cantilena Anglica de Fortuna in g (5 variaties), Allemande “Soll es sein” in C (10 variaties) en Allemande “Also gehts, also stehts” in G (7 variaties).

Johann Adam Reincken: Ballett in e (11 variaties) en Aria: Schweiget mir vom Weiber nehmen in G (18 variaties).

Hans Leo Hassler: “Ich gieng einmal spatieren’ 31 mal verendert durch Herren J.L.H.” in g. Edition Schott 6226. Mainz 1971.

U kunt zelf verder zoeken bij bijvoorbeeld Bemardo Pasquini, Jean-Franrois Dandrieu, de ‘Virginalisten’ enzovoorts.

Scarlatti Eesercizi

Bij het gebruik van variatiereeksen voor studiedoeleinden kan nog het volgende worden opgemerkt: Variatiereeksen bieden de speler het voordeel van overzichtelijke afgeronde fragmenten van vier, acht of zestien maten. Het staat de speler vrij om alleen die variaties uit een reeks uit te kiezen die op een gegeven moment van pas komen en de rest over te slaan. Om een voorbeeld te geven: Wanneer men parallelle tertsen in één hand zou willen oefenen, dan volstaat het die variaties te kiezen waarin die voorkomen, enzovoorts. De uitgekozen variatie(s) kunnen worden overgeschreven en apart worden bestudeerd. Er is geen enkele noodzaak om een hele variatiereeks in eens te studeren. Zou u dat toch willen, dan kan dat naast ander repertoire in een zelf gekozen volgorde en uitgesmeerd over weken, maanden of desnoods over een heel jaar. De boven aangehaalde werken staan in de toonsoorten C en G (de meeste) en in Bes, D, d, a, e en g. Het is dus zaak om de gekozen fragmenten ook naar een lager en hoger gelegen toonsoort te transponeren.

Dit artikel verscheen eerder in het tijdschrift van de Stichting Clavecimbel Genootschap Nederland “het Clavecimbel”. Jaargang 12, nummer 2, november 2005.

http://www.scgn.org/

 

***

Kuhnau