Verdeel en heers. Dit devies klinkt ons waarschijnlijk niet sympathiek in de oren. Deze strategie wordt echter niet alleen in het politieke bedrijf toegepast. Wijzelf gebruiken haar ook veelvuldig in het dagelijks leven. Bijvoorbeeld wanneer we eten en drinken, onze documenten sorteren en in mappen opslaan, de dag indelen enz. Een en ander heeft vast te maken met de beperkingen van onze menselijke conditie.
Ook bij het studeren en beluisteren van muziek volgen we deze strategie. De componist heeft voor ons al een indeling gemaakt in maten. Andere gebruikelijke indelingen zijn: voor- en nazinnen (frasering), grotere indelingen aan de hand van tussentijdse cadensen. Voor muziek uit de 19e en begin 20e eeuw – Brahms, Chopin, César Franck, Claude Debussy, Maurice Ravel – volstaat dit meestal wel. Voor de muziek uit de 17e en 18e eeuw moeten we nog kleiner eenheden analyseren, tot op het niveau van de motieven.
Maak je de indelingen tot op het niveau van het motief niet dan is de kans groot dat je over de structuur van de muziek heen speelt. Ter compensatie wordt dan vaak gekozen voor een sneller tempo. Het moet interessant blijven nietwaar. Zeker op clavecimbel kun je moeiteloos olympische snelheden ontwikkelen. Maar wie is geïnteresseerd in clusters in de muziek van vóór 1800?
Bij wijze van voorbeeld een fragmenten uit het werk van JS Bach. (Ik gebruik vaak voorbeelden uit de werken van Bach omdat de meest lezers naar alle waarschijnlijkheid zijn muziek in huis hebben.) Dit keer ook eens fragmenten uit het werk van Michelangelo Rossi en van Joseph Haydn.
De boven gebruikte wijze van aantekenen verdient echter geen navolging. De indelingen moeten vooral mentaal worden gemaakt en worden onthouden. De indeling in motieven moeten gekend zijn door de speler op het moment van de uitvoering. Iets daarvan kan zij of hij dan ook aan de luisteraars laten horen door middel van timing. Hoe? Dat hangt ervan af. Een relatief snel tempo kan meer hebben dan een langzamer tempo. En dan nog dit. Hoe groot is de ruimte, hoe is de akoestiek, speel ik voor publiek of voor opnameapparatuur (in een studio)? Waar het op neer komt is dat ieder speler bij zichzelf te rade moet gaan hoe zij of hij zijn zaken aan de man brengt.
Eigenlijk is het altijd zo dat je slechts een fractie laat zien van wat je kunt en weet. Je hoeft niet altijd alles wat je in huis hebt zo nadrukkelijk te presenteren. Liever niet. Je moet er wel over kunnen beschikken.
Zie ook van JS Bach de Franse Suite III, BWV 814: Allemande en Courante.
Orgelbüchlein: Vater unser im Himmelreich BWV 636. In die stukken worden de motieven mooi verdeeld over de verschillende stemmen.
*****